
GESCHIEDENIS VAN MARKEN
Eind 12e eeuw – Ontstaan van een eiland
Voor zover we nu weten begint de geschiedenis van Marken rond 1232 als Sibrandus, de zesde Abt van het klooster Mariëngaarde bij Hallum in Friesland, het eiland koopt van Claes Persijn, Heer van Waterland. Of er daarvoor al bewoning op Marken was, is momenteel niet bekend.
Ook de oorsprong van de naam “Marken” is niet zeker. Mogelijk betekent dit “grensland”, als op de grens van land en water. Een “marke” was tevens de term voor een gemeenschappelijk stuk land beheerd door boeren. Maar de naam kan ook komen van de Latijnse versie van “Mariënhof”, verwijzend naar de kapel die de monniken daar bouwden. In twee van de oudste bronnen worden de termen “Merkahowe” en “Merkenhovede” gebruikt.
Marken was niet altijd een eiland. Hevige stormvloeden in vooral het tweede deel van de 12e eeuw, waaronder ook “de Allerheiligenvloed” van 1170, deden niet alleen de Zuiderzee ontstaan, maar sloegen ook Marken los uit het veenlandschap van Waterland.
Dat Marken in de loop van de 13de eeuw niet verder ten prooi viel aan de oprukkende Zuiderzee, dankt het aan de monniken van Mariëngaarde. Zij bouwden dijken rond het eiland, zorgden voor een afwateringssysteem en startte succesvol landbouw en veeteelt. Uit de archiefstukken van die tijd blijkt dat zij redelijk welvarend waren. Voor het verhandelen van de producten werd een aparte stapelplaats op het vasteland gesticht, toepasselijk Monnickendam genaamd.
Het succes van de monniken zorgde waarschijnlijk ook voor het einde van hun tijd op Marken. De graven van Holland probeerden in de 13e en 14e eeuw namelijk het graafschap Holland uit te breiden ten kosten van de West-Friesen. Graaf Willem IV, ook wel Willem de Stoute genoemd, verdreef uiteindelijk de monniken van Marken rond 1345, en wilde zo hun gronden en goederen verkopen om zijn veldslagen tegen de Friesen te bekostigen.
De verdrijving van de monniken betekende het begin van de afname van de welvaart. Na de verkoop van de gronden kwam het beheer namelijk in verschillende handen waardoor het onderhoud van de dijken werd verwaarloosd. De dijken raakten in verval en talloze overstromingen met het zouter wordende water van de Zuiderzee in de 14e en 15e eeuw maakten landbouw en veeteelt uiteindelijk vrijwel onmogelijk.
Schout en schepenen, vroedschap en burgemeesters
Na de verdrijving van de monniken werden de gronden verkocht aan de oude Pachters en aan enkele Poorters uit Amsterdam. Bepaalde gronden bleven eigendom van de Graven. Het dagelijks bestuur van Marken kwam bij een Schout te liggen. Hij was het verlengstuk van de Baljuw die in opdracht van de Graaf geheel Waterland bestuurde. Op één uitzondering na (zie verderop) kwam de Schout altijd van buiten Marken. Wel koos hij uit de Marker bevolking enkele schepenen met wie hij ‘recht sprak’. De eerste Schout was Willem De Grebber. Hij en zijn nageslacht waren grootgrondbezitters in Waterland en bezaten ook enige tijd gronden op Marken.
Het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in het tweede deel van de 16e eeuw bracht grote bestuurlijke verandering. Net als op andere plaatsen in Holland werd ook op Marken in 1592 een vroedschap ingesteld. Deze vroedschap bestond uit circa 7 vooraanstaande Markers, die samen met 2 à 3 burgemeesters (eveneens Markers) het dagelijks bestuur vormden. Waar de Schout altijd van buiten kwam, lag het bestuur vanaf toen dus meer in handen van de Markers zelf. Toch bleven zij nog altijd redelijk afhankelijk van de hogere overheden. Dit type bestuur duurde tot aan de Bataafse Revolutie van 1795.
Een belangrijke secretaris op Marken rond 1795 was Cornelis De Haas. Door zijn notities en bundels, die bewaard zijn gebleven in het Waterlands Archief, heeft hij ervoor gezorgd dat we nog enige (bestuurlijke) zaken weten over deze vroege geschiedenis van Marken. Veel documentatie is jammer genoeg namelijk vernietigd ten tijde van de Bataafse Revolutie. Na deze korte Bataafs-Franse tijd volgde een bestuur bestaande uit één burgemeester met een gemeenteraad – het type systeem dat nu nog gangbaar is. De eerste burgemeester in dit nieuwe systeem was Jan Cornelis De Groot. Bijzonder genoeg was hij tevens de laatste en enige schout van Marker komaf, na hem werd dit ambt afgeschaft en werd hij burgemeester. Ook was hij de burgemeester die in 1816 de aanvraag deed voor de officiële erkenning van het Wapen van Marken bij de Hoge Raad van Adel. De oorsprong en betekenis van het wapen is op dit moment niet gekend, maar wordt nog verder onderzocht.
Archeologie – amateurs doen het werk
Ondanks de oude geschiedenis is Marken merkwaardig genoeg nooit onderzocht door professionele archeologen – wel zijn enkele verlaten terpen tot beschermd archeologisch monument benoemd. Wat we hebben aan gebruiksvoorwerpen danken we aan liefhebbers die op verschillende plekken opgravingen hebben gedaan. Het oudste is een ‘spinkruikje’ van rond 1550: een steengoed voorwerp van 7 cm hoog dat vrouwen tijdens het spinnen om de nek droegen om de vingers in te deppen.
Op de verlaten Reimerswerf zijn o.a. naar boven gekomen een gave, aardewerken koekenpan, een baardmankruikje, een kookpotje en tinnen lepels. Met metaaldetectoren zijn fraaie bronzen mesheften gevonden. Bij de Rozewerf aan de oostelijke dijk heeft men diverse malen gedoken op de locatie van de weggespoelde Kloosterwerf, maar het is niet bekend of dat iets heeft opgeleverd.
Tijdens een van de vele restauraties op de Kerkbuurt werden onder een vloer veel mooie blauwwitte tegels uit ca. 1650 gevonden met afbeeldingen van kinderspelen – deze zijn alle gered en gedocumenteerd. Deze vondst duidt toch op enige welvaart, waar de meeste andere voorwerpen wijzen op een sobere levensstijl.
Droog wonen op ‘werven’ en palen
De toenemende invloed van het water dwong de bewoners op terpen te gaan wonen, ‘werven’ op z’n ‘Markers’. In de Middeleeuwen ontstonden er vele terpen, hiervan zijn 28 namen bekend. Dat wil niet zeggen dat er ook 28 terpen waren. Waarschijnlijk hebben de terpen in de loop der eeuwen meerdere benamingen (van eigenaren) gehad. Van al deze terpen zijn er nu nog 13 over. Naast de 9 nog bewoonde terpen kunt u de overige 4 nog (vaag) onderscheiden als verhogingen in het open landschap. Een van deze verlaten terpen, genaamd Altena, vormt sinds 1845 de begraafplaats op het eiland. Alle andere terpen werden weggespoeld door de zee – Marken was namelijk ooit een stuk groter dan de 250 ha van nu.
Een van de bewoonde terpen bevindt zich tegen de dijk rond Marken, namelijk de Rozewerf. Omdat de houten huizen in de winter bij kruiend ijs het gevaar liepen dat zij door de schuivende ijsschotsen beschadigd zouden raken, werden er twaalf ijsbrekers in het water net voor de terp gebouwd. In de volksmond worden deze de “twaalf apostelen” genoemd.
In de 19e eeuw raakten de werven volgebouwd met de volledig houten woningen. Daarom werden ook huizen op palen aangelegd tegen de hellingen van de terpen of in het open veld. Pas na het aanleggen van de Afsluitdijk kon de ruimte onder deze paalwoningen benut worden en ontstonden zo de ‘onderhuizen’. Omdat het grote risico op overstroming was verdwenen werden er vanaf toen ook huizen gebouwd op het maaiveld en niet langer alleen op terpen of op palen. Veel huizen hadden geen schoorsteen maar een (tot in de 19e eeuw algemeen gebruikelijke) ‘rookkist’ – een opening in het dak om de rook van het open vuur te laten ontsnappen, ook handig voor het drogen en conserveren van de fuiken en netten.
De zee op voor koopvaart, haring, walvis of paling
Toen overstromingen een einde maakten aan landbouw en veeteelt gingen de Markers over naar de scheepvaart en dan vooral de visserij. Uit belastinginventarissen rond 1500 blijkt dat de Markers toen al voornamelijk werkten als vissers in de haringvaart en als scheepslui op de koopvaart. Omdat de Zuiderzee niet altijd genoeg opleverde om van te kunnen leven, gingen veel Markers in de 17e en 18e eeuw vanuit voornamelijk Enkhuizen op haringvaart naar de Noordzee en ter walvisvaart naar Groenland en Spitbergen.
Mede door de afname van de omvang van de haringvisserij op de Noordzee en het verdwijnen van de walvisvaart gingen de Markers vanaf de 19e eeuw over op de Zuiderzeevisserij. De vloot Marker botters groeide snel, waardoor een echte eigen thuishaven nodig werd. Deze eerste haven werd in 1839 gerealiseerd. Bij volle bezetting was de haven net een prachtig bos aan bottermasten. Toch bleef men daarnaast ook varen op loggers ter haringvaart, vooral vanuit havens als Emden en Vegesack (nabij Bremen) in Noord-Duitsland (werving per telegram!), en vanuit Vlaardingen, Maassluis en Katwijk. De bottervloot groeide uit tot bijna 200 schepen in 1890, maar de realisatie van de Afsluitdijk in 1932 maakte een eind aan de Zuiderzeevisserij.
Veel Markers dragen nog achternamen uit de tijden dat men het brood op het water verdiende – vernoemd naar het beroep: Visser, Zeeman, Schipper, Commandeur, of naar het schip waarop men voer: Appel, Boneveld, Dolfijn, Kaars, Pereboom en Vlasbloem.
Uitvoer van hooi, invoer van turf en levensmiddelen
Tot het dichten van de Afsluitdijk in 1932 liep het eiland een paar keer per jaar onder met zout zeewater, waardoor bomen geen kans (meer) kregen (er stonden er welgeteld in 1848 nog drie!) en het houden van dieren vrijwel onmogelijk was. De overstromingen hadden wel als voordeel dat het hooi veel zout bevatte. Dit maakte het minder brandbaar en zeer geschikt als voedsel. Omdat Markers zelf geen grote hoeveelheden vee meer konden houden, vormde de hooihandel, naast de visserij, een belangrijke bron van inkomsten. In streken met arme gronden zonder gras (Veluwe, Vechtstreek) nam men dit Marker product graag af. Net als bij de Zuiderzeevisserij maakte de aanleg van de Afsluitdijk ook aan deze handel een einde.
Omdat landbouw en veeteelt niet mogelijk waren, moesten levensmiddelen als aardappelen, groente, fruit en meel over het water worden aangevoerd. Vanuit Zwartsluis in Overijssel werd turf gevaren, maar de onberekenbare Zuiderzee maakte ook dit tot een gevaarlijke zaak.
Een gelovige gemeenschap
Al in de Middeleeuwen stond er een godshuis op Marken. De Norbertijner monniken van het Friese klooster Mariëngaarde, die het eiland bewoonde van circa 1232 tot 1345, bouwde er een houten kapel, gewijd aan Maria. De grond waarop deze kapel stond werd de “St Nicolaes ven” genoemd, en was gelegen op de plaats waar zich nu ook nog altijd de kerk op de Kerkbuurt bevindt. Later bouwde men op deze plek een forse bakstenen hallenkerk die door de eeuwen heen werd aangepast en vernieuwd.
Net als in de rest van de Nederlanden was ook Marken tot aan de Reformatie katholiek. In 1578 ging de Marker bevolking ‘morrend’ over naar het protestantisme, en viel de kerk vanaf toen onder de classis van Edam. Over deze overgangsfase is niet veel bekend, maar enkele bronnen lijken aan te geven dat dit niet zonder ‘slag of stoot’ is gegaan voor de meer ‘behoudend’ ingestelde Markers. De laatste pastoor, Clemens van Naerden, bekeerde zich in 1578 tot het protestantisme en werd daarmee ook de eerste dominee. Hij vertrok in 1579 naar Edam, waarna de eerste officieel beroepen dominee, Christophorus Joannis Macheupeus (een leraar uit Edam), zijn intrede deed in de hallenkerk op Marken.
Ook wat betreft de Doleantie volgde Marken de Nederlandse geschiedenis, al is het dan met wat vertraging. Door allerlei ontwikkelingen en bemoeienis van Overheden ontstond er een scheuring in de Hervormde kerk wat in 1890 leidde tot de oprichting van de Gereformeerde kerk op Marken. Deze situatie heeft geduurd tot 2011 toen beide kerken opgingen in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).
Onderwijs en scholing
Omdat Norbertijner kloosters zoals dat op Marken waren ingesteld op het geven van onderwijs, heeft wellicht ook hier al vroeg een kloosterschool gestaan. In de archieven heeft men in elk geval voor 1345 een vermelding van een ‘ondermeester’ gevonden. En voor 1582 bestaat er zeker bewijs dat Marken een echte schoolmeester had. Ook in de 17e en 18e vinden we hier verwijzingen naar. Veel kinderen hadden een houten schooltas, op een karakteristieke manier beschilderd. In sommige perioden was er geen onderwijzer en kregen de kinderen vakantie.
Bij de oude gereformeerde kerk op palen aan het begin van de Kerkbuurt werd in 1895 een houten school {lagere school) op palen gebouwd. Vanaf 1901 was hier ook de Visserijschool gevestigd. Jongens en mannen tussen de 13 en 44 leerden hier rekenen, algebra en zeevaartkunde als voorbereiding op het werk op zee.
Later combineerde men in het nieuwe dorpshuis het steeds minder belangrijk wordende visserijonderwijs met de ‘kookschool’ (nijverheidsschool). In 1940 vorderde de bezetter alle lokalen en apparatuur, alleen het tuinbouwonderwijs liep door. Na de oorlog moesten Marker jongeren voor het nijverheidsonderwijs naar de ambachtsschool in Edam of de huishoudschool in Amsterdam. Nu heeft Marken een basisschool genaamd “De Rietlanden”; vervolgonderwijs volgen de kinderen in Monnickendam, Volendam, Purmerend en Amsterdam.
Klederdracht – “wet bin je bas”
Heel typerend voor Marken is de prachtige klederdracht. Deze dracht is waarschijnlijk gebaseerd op de mode uit de 15e en 16e eeuw. De dagelijkse dracht van de mannen was afgestemd op hun werk in de visserij, zij droegen een wijde broek van zwarte wol. Veel gevarieerder en kleurijker is de vrouwendracht. Men kan daarbij onderscheid maken tussen dagelijkse dracht (winter en zomer gelijk), rouwdracht (in gradaties), werkdracht voor binnenshuis, zondagse dracht en de dracht voor bijzondere dagen (zoals de kerkelijke hoogdagen of een trouw).
De onderdelen van de klederdracht, waaronder ook de kap bij vrouwen, werden vaak bewaard in prachtig verstierde houten (kappen)dozen. Leuk detail is dat de Marker klederdracht ook nog enigszins terug te zien in het Deense Amager. Onder de boeren die rond 1520 naar Amager verhuisden waren namelijk ook enige Markers. De klederdracht wordt nu niet meer gedragen in het dagelijks leven, maar bij gelegenheden (zoals bijv. Koningsdag) willen vele Markers zich nog graag hullen in deze prachtige dracht. Om dan aan te geven dat je er mooi uit ziet, zegt men in het Markers dan vaak: “wet bin je bas!”
Het ‘Paard van Marken’ – Levensreddend baken
De vuurtoren – bekend als het Paard van Marken – staat op de oostelijke punt van Marken. De toren heeft een hoogte van 16 meter en een lichtbereik van 16,7 km. In 1700 begon men op deze plek met een vierkante vuurbaak. Deze vuurbaak werd in 1839 vervangen door een toren waaraan men later een woonhuis bouwde. Dit gaf aan de toren de huidige, karakteristieke vorm. Sinds 1960 is het Paard een rijksmonument. De bewoners zorgen voor het beheer en het goed functioneren van het licht.
Goudriaan – Een niet voltooid kanaal
Op luchtfoto’s van Marken is duidelijk een groot kanaal te zien dat door Marken loopt van oost naar west. Dit betreft het niet voltooide Goudriaankanaal welke na Marken door Waterland richting IJdoorn (Durgerdam) naar Amsterdam zou leiden. Het had een nieuwe scheepvaart verbinding moeten vormen tussen Amsterdam en de Zuiderzee, om zo de ondieptes in het Markermeer te kunnen omzeilen. De werkzaamheden vingen aan in 1826 maar werden in 1828 gestaakt.
1916 – De laatste grote watersnood
Voordat de Afsluitdijk het water van de Zuiderzee temde, had Marken jaarlijks te lijden onder kleinere en grotere overstromingen: de dijken op laagveen zijn niet zomaar te verhogen, omdat nieuw opgeworpen materiaal continu de grond inzakt. Dramatisch was de laatste grote watersnoodramp van 13 en 14 januari_1916 , die grote delen van Waterland en ook andere delen van Noord-Holland trof. Voor de ramp had de aanhoudende noordwestenwind het water langs de boorden van de Zuiderzee al extreem hoog opgestuwd. Bovendien waren de – slecht onderhouden – dijken door dagenlange regen ernstig verslapt. Vrijwel de gehele regio liep onder, maar Marken werd wat het aantal dodelijk slachtoffers betreft, het zwaarst getroffen: 16 mensen, waaronder hele gezinnen, verdronken. Zo werden op de Wittewerf huizen meegesleurd, de Moeniswerf werd bijna weggeslagen. Aan de haven van Marken werd een moment opgericht ter nagedachtenis.
1940-1945 – Geïsoleerd, toch getroffen
Door de afgelegen ligging verliep de Tweede Wereldoorlog op Marken zonder veel strijd. De meesten van de elf Markers die omkwamen trof dit lot op zee. Op het eiland waren enkele Duitse militairen gelegerd. In 2008 werd tijdens een hulpactie van een Marker reddingboot een deel van een propeller opgehaald. Onderzoek wees uit dat het ging om een deel van een neergestorte Engelse bommenwerper. De nabestaanden van de bemanning werden opgespoord en het propellerblad werd het centrale deel van een nieuw monument bij dorpshuis Het Trefpunt. Dit monument, ingewijd in 2013 in aanwezigheid van nabestaanden, eert naast de Engelsen ook de Markers die de oorlog niet overleefden.
1954 – Het manuscript van Pater Roemelé
Net na de tweede wereld oorlog werkte Pater Hendrik Jan Roemelé circa 10 jaar lang aan een manuscript over de geschiedenis van Marken, genaamd “Het Eiland Marken Thans en Voorheen”. Het geeft tot op heden de meest volledige uitwerking van de Marker geschiedenis. Aangezien er in die tijd niet voldoende subsidies beschikbaar waren, kon het werk niet gepubliceerd worden. Wel worden er kopieën bewaard in het Waterlands Archief en het Marker Museum.
1957 – Verbinding met het vasteland
Toen Marken nog een eiland was, onderhielden ‘herenbotters’ (uitgerust met banken voor personenvervoer) een min of meer regelmatige verbinding met Monnickendam. Toeristen kwamen toen ook al, en werden in de haven uitgenodigd een authentieke Marker woonkamer te komen bewonderen, tegen een kleine vergoeding natuurlijk – het ‘herenjagen’. De bekende onderneemster Sijtje Boes was in de jaren 50 dan ook fel tegenstandster van de dijk; zij dacht dat toeristen het zouden laten afweten. Niets bleek minder waar, bezoekers kwamen en komen nog altijd elke zomer in grote getalen.
Was de Gouwzee dichtgevroren dan begaf men zich per schaats en slee naar het vasteland. Ondernemende lieden posteerden zich dan bij grote scheuren in het ijs waar ze voor een paar centen Markers veilig overheen hielpen. Viel plotseling de dooi in, dan lieten alle Markers aan de wal het werk vallen en schaatsten zo snel mogelijk naar huis. Men wilde het gevaar voor zijn, en de botters konden toch nog dagenlang niet varen.
In 1957 werd Marken met het vasteland verbonden door een dijk. Twee jaar later was ook de weg erover klaar. En – nog meer dan daarvoor al het geval was – gingen Markers ‘aan de wal’ werken en naar school. Sinds 1 januari 1991 is Marken – net als in de Middeleeuwen – weer onderdeel van Waterland, als een van de kernen van de gelijknamige gemeente.