Hooitijd op Marken (2018) > Kerkelijke Pronk (2017) > Marken en de grote watersnood van 1916 (2016) > Marker Handwerk (2015) > Kinderen van Marken (2014) > Oranje en de Gouden Eeuw (2013) > Van Donker naar Licht (2012) > Gnappe Mannen (2011) > In siz en in zai (2010)
Hooitijd op Marken (2018)
Dit is het thema van onze nieuwe tentoonstelling van het seizoen 2018.
Wij hebben gekozen voor dit onderwerp, omdat hooien en de verkoop ervan een belangrijke tweede bron van inkomsten was. De visserij was altijd de belangrijkste bron van inkomsten, maar de verkoop van het hooi was een goede tweede bron. Tot ca. 1800 was het hooien nog niet van groot belang.
De gemeente secretaris en tevens onderwijzer vermeld in 1793 het volgende:
“De producten der landerijen, op dit eiland, bestaat in hooij, riet- en weijlanden. De hooijteelt is het voornaamste product, doch levert geene groote voordeelen op – men vind hier eenig hoornvee, schapen, doch geen paarden.”
Aldus C. de Haas
Hieruit kan je concluderen dat landbouw en veeteelt nog niet veel voorstelde. Dit kwam mede omdat met grote regelmaat Marken onder water stond. Gebeurde dit in de zomer, dan was er weinig of heel slechte hooioogst.
Na 1800 begint geleidelijk aan de hooiteelt toe te nemen door de eigen behoefte en bovendien blijkt het hooi van Marken erg gewild te zijn bij
boeren in de Vechtstreek en omstreken.
In 1862 bezoekt geschiedschrijver S. Coronel ons eiland en beschrijft zijn bevindingen op zeer sfeervolle wijze als volgt:
“Wanneer men op een schoonen Julijdag het Krabbenhoofd is genaderd en de ruime haven van het eiland binnenvaart, dan wordt het oog aangenaam getroffen door het pittoresque, levendige voorkomen, dat dit deel van den havendijk vertoont. Men zou waarlijk wanen zich in een landbouwkolonie van vrouwen verplaatst te zien. De haven is dan, in plaats van visschersvaartuigen, voor een groot deel bezet met grootere en kleinere schepen en schuiten, die geladen zijn met hooi. op den dijk, de ladingsplaats van het gehooide gras, heerscht eene bedrijvigheid en vrolijkheid, die u aan onze oud-hollandsche oogstfeesten zou doen denken. Talrijke kubbooten en binnenschuitjes, die vrachtkarren der eilanders, varen van de hoogere gedeelten van het eiland af, langs het kanaal naar de losplaats, om hunne vracht aan de hooiwegers over te leveren, die het weder overladen in de groote vrachtschepen (botters). Hier en daar en zoo ver het oog rijkt, overal zal men de anders verlaten grasvelden, nu met vrouwen bezet vinden, die, in haar sierlijk en helder oogstcostuum, het gehooide gras bijeenhalen en op de binnenschuitjes stapelen. Dat is een regt treffend schouwspel, die noeste vlijt van oud en jong, van bemiddelden en behoeftigen, van moeders en dochters, van de jonge deern tot het besje van zeventig zomers, na te gaan.”
Hier stoppen we met zijn artikel, om ruimte te bieden aan de schrijver Faber, die in het jaar 1900 onderstaand een mooie beschrijving geeft van veel facetten van de hooioogst.
“Gelderse arbeiders (“pielen”) komen om te maaien. Het gemaaide gras wordt uitsluitend bewerkt door vrouwen en meisjes die bij deze gelegenheid het heldere hooicostuum dragen. In den regel heerscht in het hooiland een prettige stemming; er moet flink gewerkt worden, doch als het weer niet tegenloopt kan dan ook spoedig het hooi “over den dijk” gebracht worden. Alles wordt namelijk uitgevoerd. Nu komt het nut der breede slooten, der beweegbare bruggetjes en der vele binnenschuitjes aan den dag. Schuitje na schuitje wordt naar den havendijk gebracht en daar in botter overladen. Vooraf moet het hooi echter gewogen worden met door de gemeente beschikbaar gestelde schalen en gewichten en door één der vier van gemeentewege aangesteld en beëdigde “hooiwegers”. Bij verordering is bepaald, dat zoowel kooper als verkooper voor elke duizend pond, die gewogen wordt 10 cents moet betalen. Elken zomer wordt ongeveer twee millioen pond afgeleverd, zoodat de hooiwegers 200 gulden ontvangen. Aan de gemeente moet voor het gebruik der schalen en gewichten 30 gulden worden afgestaan. De schipper van den hooibotter ontvangt een “waagbriefje” door den weger onderteekend en voorzien van het wapen der gemeente. De vracht wordt gewoonlijk de Vecht opgevoerd en vindt daar in den regel gretige koopers. Een enkele landing met was nasnee of ruigte (een “pielevrachtje”) wordt naar Nijkerk of Harderwijk verscheept.”
Pater Roemelee beschrijft in 1945 heel treffend het einde van deze traditie en belangrijk middel van bestaan.
“Dit idyllische landelijke tafereel met al zijn bekoorlijke bedrijvigheid zoekt men nu tevergeefs op Marken. Het behoort tot een verleden dat niet weerkeert. Geen Geldersman meer die met zwaaiende zeisslagen het gras neervelt. Geen lachende en schaterende vrouwen en meisjes meer in heldere hooidracht die met haar houten harken het gevelde gras bijeen schrapen en in hoopjes verzamelen. Maar nu een ratelende maai- en hooimachine, eigendom van enkele veehouders, die dit heerlijke, gezonde, zomerse landleven als onderkruipers hebben vermoord, juist gelijk reeds eerder de machines der spinnerijen de Markense huisvlijt aan het spinnewiel vermoord hebben……. Moderne cultuur ……. Ook op Marken …….”
In het oorlogsjaar 1942 verliet voor de allerlaatste keer een vracht hooi de haven. Hiermede kwam ook een eind aan het bestaan van het ambt “hooiweger”.
Het is dan ook dat wij met enige weemoed terugdenken aan die goeie ouwe tijd, want tegenwoordig is de hooibouw geheel machinaal geworden en probeert men het liefst een heel land in één baal te persen, die niet meer met mankracht is te hanteren. Wij hopen met deze beschrijvingen uw belangstelling gewekt te hebben en hopen tevens op uw bezoek aan onze zomerse en kleurrijke tentoonstelling “Hooitijd op Marken”.