> 1164- De Jurriaansvloed creëert een eiland > Archeologie: amateurs doen het werk > Droog wonen op ‘werven’ en palen > De zee op voor paling, haring en walvis > Uitvoer van hooi, invoer van turf en levensmiddelen > Godsdienst – een gelovige gemeenschap > Onderwijs en scholing > Het ‘Paard van Marken’ – levensreddend baken > 1916 – De laatste grote watersnood 1916 > 1940-1945 – Geïsoleerd, toch getroffen > 1957 – Verbinding met het vasteland
De zee op voor paling, haring en walvis
Toen overstromingen een einde maakten aan landbouw en veeteelt werd visserij de belangrijkste bron van inkomsten. Omdat de Zuiderzee niet altijd genoeg opleverde om van te kunnen leven, gingen in de 17e en 18e eeuw veel Markers vanuit Enkhuizen naar de Oostzee en ter walvisvaart tot in het Noordpoolgebied. Later monsterden ze vooral aan op de haringbuizen, schepen die op de Noordzee visten.
In de 19de en 20ste eeuw voer men op loggers, vooral vanuit havens als Emden en Vegesack in Noord-Duitsland (werving per telegram!), en Vlaardingen, Maassluis en Katwijk. De Marker vissersvloot kreeg in 1837 op het eiland een echte thuishaven. De vloot groeide uit tot bijna 200 schepen in 1890, maar de aanleg van de Afsluitdijk maakte een eind aan de visserij. Veel Markers dragen nog achternamen uit de tijden dat men het brood op het water verdiende – vernoemd naar het beroep: Visser, Zeeman, Schipper, Commandeur, of naar het schip waarop men voer: Appel, Boneveld, Dolfijn, Kaars, Pereboom en Vlasbloem.
—o—